-
1 marchander
marchander [maarsĵãdee]1 (af)dingen ⇒ loven en bieden, pingelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v -
2 fâché
fâché [faasĵee]1 boos ⇒ kwaad, ontstemd♦voorbeelden:ils sont fâchés • zij zijn boos op elkaar, zij hebben ruzieêtre fâché avec qn. • met iemand gebrouilleerd zijnêtre fâché contre qn. • boos op iemand zijnadjboos, kwaad -
3 autrement
autrement [ootrəmã]〈 bijwoord〉1 anders♦voorbeelden:(tout) autrement que • (heel) anders danil a autrement plus de talent que moi • hij heeft heel wat meer talent dan ik1. adv1) anders2) [ne...pas] niet erg, niet al te3) heel wat2. conjzo niet, anders -
4 décoller
décoller [deekollee]♦voorbeelden:il ne décolle pas d'ici • hij blijft hier maar plakkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 losgaan♦voorbeelden:1. v2) opstijgen (van) [vliegtuig]3) weggaan5) losmaken, losweken2. se décollerv -
5 supportable
-
6 sortable
sortable [sortaabl] -
7 finir
finir [fienier]1 eindigen ⇒ ophouden, uitscheiden3 sterven♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 tout est bien qui finit bien • eind goed, al goedrue finissant en cul de sac • doodlopende straatil a fini par comprendre • ten slotte begreep hij hettu finis par m'ennuyer • je begint me de keel uit te hangenil finit sur une anecdote • hij eindigde met een anekdote→ engrenerII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beëindigen ⇒ eindigen, afmaken, voltooien2 leegeten ⇒ leegdrinken, afeten♦voorbeelden:finissez de vous plaindre • houd op met klagenil commence par où il devrait finir • hij begint waar hij zou moeten eindigenfinir en beauté • zegevierend de eindstreep halen, goed eindigen2 ils finissaient de dîner, quand je suis arrivé • ze waren bijna klaar met eten, toen ik kwamv1) (be)eindigen2) aflopen3) opgebruiken
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский